Case II: “Les Musées de Melle” in Melle (B) 


We zeiden het al: Belgie is eenheid in veelheid, een verzameling van verzamelingen, een verzameling van “wonderen”.

Op een dag vertelt een lerares van het college van Melle me over de bij het college behorende musea. Die stonden in vroegere tijden, toen in Vlaanderen nog frans werd gesproken, gekend als “Les Musées de Melle”. Mijn interesse in musea van een bepaalde soort is de lerares niet onbekend; ze is er eigenlijk nogal sceptisch over - een beetje “over de top”, beweert ze - maar ze is zo vriendelijk om een bezoek te organiseren. Het wordt een rondleiding met de directeur van het college, een man die uitziet naar zijn pensioen, niet omdat hij zijn werk beu is, verre van, maar omdat hij dan zijn tijd volledig aan de musea kan wijden.

Het college ligt net iets buiten de dorpskom van Melle, in een park tussen de steenweg naar Brussel en de Schelde. Het is gehuisd in een statig wit gebouw dat zijn oorsprong heeft in een klooster uit de 18de eeuw. Het college zelf ontstond in de hitte van de industriele revolutie en het zag meteen de noodzaak om jongeren op te leiden in de vereiste, vaak nog uit te vinden, beroepen met betrekking tot de handel en de industrie. Het toenmalige motto van het college - te lezen op het voetstuk van het standbeeld van zijn stichter – was "Science", "Technique", "Industrie" en "Commerce" . Deze verziendheid trok studenten aan uit de ganse wereld, die uit erkentelijkheid elk iets meebrachten uit hun land: een met hierogliefen beschilderd stuk hout, katoen uit Kongo, een brief geschreven door Darwin - al is dat niet zeker - , … Al deze stukken werden de basis van het etnografisch museum. Het museum werd als studiemateriaal gebruikt en zorgde zo voor een mooie terugkoppeling: het studiepakket werd door het museum verrijkt, wat nog meer internationale studenten aantrok, die dan met hun giften het museum verder deden groeien. Vandaag de dag bevindt het etnografisch museum zich in een puike staat, en het zou onmiddellijk voor een publiek opengesteld kunnen worden.

Musées de Melle, etnografisch museum - Melle

Dat kan van het tweede museum niet gezegd worden. Dat is een waarachtig natuurhistorisch museum, volledig in de stijl: een grote lange zaal onder een mansarde dak, met tegen de wanden ranke vitrine kasten – veel glas en nauwelijks hout - , en in het midden nog eens twee rijen lagere vitrines waar men van boven in kan kijken. Alle meubels in het grijs-groen - oorspronkelijk olijf groen, maar het stof van de laatste tientallen jaren heeft zijn werk verricht. Wat er allemaal te zien is, is moeilijk te beschrijven: er hangt een vacht van een gevelde ijsbeer aan de muur, met kop en klauwen erbij, opgezette krokodillen, een verzameling van zaagtanden, opgezette vogels, verschillende verzamelingen stenen en houtsoorten, deze laatste netjes geordend in de laden onder de lage vitrines. Ooit hing het geraamte van een walvis onder het plafond, maar de helft daarvan is tijdens een verbouwing afgevoerd. De huidige directeur, die toen leraar biologie was, heeft nog enkele ribben en wervels kunnen redden en die zijn nu in het biologielokaal te zien.

Musée de Melle, natuurhistorisch museum - Melle

De directeur wandelt me door de zaal. Eerst wijst hij hier en daar nog wat aan, maar hij wordt steeds spraakzamer. Ik struikel over iets, wil het wegschoppen en zie dan dat het een verdroogde krokodillenkop is. Op de kast staan drie opgezette zwarte aapjes, waarvan een zijn staart is kwijtgeraakt. Vanop een klein podium op het einde van de zaal overschouwen we de stofferige kasten met hun duizenden objecten, en we beseffen, in stilte, dat het een triestige bedoening is. Hoe kan niemand in zoiets geinteresseerd zijn? “Er is interesse,” verdedigt de directeur zich; hij heeft in al die jaren vele mensen over de vloer gehad, met voorstellen allerhande, en soms is er een vlaag van interesse in de nationale media. De kost van een restauratie is echter groot: één opgezet vogeltje afstoffen en opsmukken kost al vlug 50 Euro. Hier staan honderden vogels: van de kleine veelkleurige kolibrie tot de grote roze pelikaan. Dat zou dan misschien 200.000 Euro zijn, voor de vogelverzameling alleen: dat is veel, maar ook weer niet, als men ziet waar dagelijks dergelijke bedragen aan uitgegeven worden. Maar dan is er nog het lekkende dak, dat tijdens een recente storm wat stukken verloren heeft, die door de gekleurde ramen van de mansarde in het museum gestort zijn. Vooraleer we terug afzakken naar de lagere verdiepingen, laat de directeur nog zien wat er overblijft van het derde museum: een gelijksoortige ruimte onder het dak, met hier en daar nog een vitrinekast, maar volledig ingenomen door een schilder- en knutselatelier voor de studenten van het college.

Terug in zijn bureau, voor ik vertrek, zegt de directeur nog dat er een egyptoloog uit de nabije Universiteit van Gent was langsgekomen, en die had interesse getoond in het stukje sarcofaag. Hij zegt het echter niet met trots, eerder met een zekere berusting, wetende dat dit zijn musea niet zal redden. Ik meen ook dat de hulp inderdaad niet zal komen van de academische wereld met zijn verschillende disciplines en specialisaties; die zullen het museum eerder uit elkaar halen. Nu dat meer en meer stemmen opkomen voor het bij elkaar brengen van de disciplines, nu er in de wereld van de kunst- en wetenschapsmusea een trend bestaat om hun collecties samen te brengen, of ten minste met elkaar te laten dialogeren, kan het niet anders dat de Musées de Melle moeten samenblijven.

Ik heb tijdens mijn reizen een redelijk aantal natuurhistorische musea bezocht. Hoe ouder deze musea zijn, hoe meer ze lijken op de Wunderkammern uit de renaissance; de musea van de universiteit van Bologna of La Specola in Firenze, bijvoorbeeld, al zijn deze al het resultaat van een eerste opdeling van de Wunderkammern, waarbij de dingen uit de natuur gescheiden werden van menselijke artefacten, om deze laatste in kunstmusea of bibliotheken onder te brengen.

Dan zijn er de natuurhistorische musea uit 19de eeuw die zonder enige verandering, maar met veel moeite, het tot de dag van vandaag hebben uitgehouden. Het "Museu Geologico"  in Lissabon, de musea van de universiteiten van Cambridge en Oxford, en het "Muzeul Zoologic" in Cluj-Napoca behoren daarbij. Dit laatste is altijd gesloten, men moet aanbellen en als het goed gaat komt er een dame opendoen die vraagt waarom je belt. “Om het museum te bezoeken” antwoord je dan, waarna ze je zonder enig enthusiasme - gestoord eerder in haar breiwerk - voorgaat naar Europa’s wellicht mooiste verzameling van natuurwonderen, lintwormen en mismaakte foetusen op sterk water incluis.

Museu Geologico - Lisboa
Sedgwick Museum of Earth Sciences - Cambridge
Muzeul Zoologic - Cluj-Napoca
Muzeul Zoologic - Cluj-Napoca

De meer recentere, of recent gerestaureerde, musea experimenteren terug met de herschikking van de stukken; naturalia en artificialia door elkaar. In Lyon, in een gebouw dat zelf de vorm heeft van een insect en dat ligt aan de samenvloeing van Rhone en Saone, hebben ze in het "Musée de Confluence"  diverse verzamelingen uit de ganse stad laten samenvloeien. 

Musée de Confluence - Lyon

Aan de Gentse universiteit -in tegenstelling tot wat zou kunnen blijken uit de hierboven vermelde anekdote met de egyptoloog - heeft men de verzamelingen van de verschillende departementen samengebracht, alsook de thema’s chaos, twijfel en kennis; dit alles in een gedempt licht en in een enscenering dat sterk doet denken aan de collecties van “wonderen” uit de renaissance.

Gents Universiteitsmuseum - Gent

Het meest mind-boggling van alle musea die mijn interesse wegdragen blijft het Museum of Jurassic Technology in Culver City, maar misschien wordt zijn plaats stilaan ingenomen door het museum, of eerder de verzameling, of, zoals Italo Calvino het zelf noemt, het “geheugen van de wereld”, beschreven in zijn Cosmicomiche. Met die laatste twee voorbeelden komen we terecht in het gebied tussen wetenschap en kunst, tussen werkelijkheid en droom, precies zoals het was in de pre-moderne tijd, toen de Wunderkammern alle vermeende kennis nog trachtten bij elkaar te houden; microcosmi van de macrocosmos.

Terug naar het bureau van de directeur van het college van Melle. Ik zeg hem nog dat mensen uit de kunstwereld misschien beter geschikt zijn om een idee uit te werken voor de toekomst van zijn musea. Ik vernoem Maarten Vanden Eynde met wie ik een paar jaar geleden in Lissabon het natuurhistorisch museum bezocht heb, en die net een succesvolle tentoonstelling achter de rug heeft, die hij “Graven naar de Toekomst” heeft genoemd.  

Het bezoek aan de Musées de Melle laat me verbijsterd achter, temeer nog omdat ik in het jubileumboek “175 jaar college Melle” lees dat er oorspronkelijk liefst vier musea waren: een etnografisch-historisch, een industrieel, een natuurhistorisch en een handelsmuseum. Dat het materiaal van die musea nu was samengebracht in slechts twee ruimtes (plus wat kartonnen dozen ...), gaat eigenlijk de goeie richting uit, zou je kunnen zeggen.

Op de treinreis die ik de volgende dag onderneem, richting Italie, blijf ik erover nadenken. Een natuurhistorisch museum, opgesteld en georganiseerd zoals in Melle of in Lissabon, Cluj Napoca of Firenze, zijn duidelijk niet meer van onze tijd. Ze hebben zeker hun nut gehad, maar wat kunnen we er nu mee aanvangen? Bevatten deze musea nog kennis die ons kunnen helpen voor de toekomst? Moet deze kennis van onder de laag stof, maar ook van onder de laag van al te strikte betekenissen die het moderne denken er boven op heeft gelegd, opgegraven worden?

Een gedachtenexperiment. Wanneer het dak van het natuurhistorisch museum in Melle ooit hersteld zal worden, de kijkkasten opgepoetst, dan zullen alle stukken eerst in veiligheid gebracht moeten worden. Dit wil zeggen dat naast het bestaande museum een tijdelijk museum zal moeten gecreeerd worden om alle stukken een voorlopige plaatst geven. Het zou eenzelfde opstelling kunnen zijn, een perfecte kopij, die de orde van de stukken behoudt, want in het bepalen van die orde werd ooit heel veel werk gestoken, en die mag zeker niet verloren gaan. Een nieuw museum, dus, dat op het oorspronkelijke gelijkt, maar waarbij men onmiddellijk de vraag stelt waarom het oorspronkelijke nog gerestaureerd zou moeten worden?

De andere mogelijkheid is dat alle stukken in een klein magazijn op elkaar geworpen worden, om het brutaal te stellen, met de hoop dat wanneer het museum en al zijn kasten gerestaureerd zijn, de orde van die objecten eenvoudig teruggevonden zou kunnen worden. Hierbij stelt zich de filosofische vraag: wat is de orde in al deze objecten? Is de orde die tot nu toe in het oorspronkelijke museum gebruikt werd de enig mogelijke orde? Is het opsplitsen van alle objecten in houtsoorten, mineralia, kruipdieren, vogels, … de enig mogelijke? Is dit het? Wat indien er in plaats van over “objecten” over “dingen” gesproken zou worden; niet het object met zijn loutere meetkundige, fysische, biologische kenmerken, maar het ding met al zijn kenmerken: esthetische, ethische, met al de betekenissen die het in de loop van zijn bestaan gehad heeft, met al zijn geschiedenis erbij. Bestaat er dan een orde der dingen? En volgens welke criteria?

De restauratie van het museum biedt een kans om met die vragen aan de slag te gaan op een heel praktische manier: hands-on. Men zou westerse mensen, oosterse mensen, kinderen, … kunnen vragen de hoop objecten uit het magazijn opnieuw te ordenen, elk volgens hun eigen criteria. Misschien moet het alleen gevraagd worden aan kinderen vooraleer hun denken door het onderwijssysteem of door “het systeem” tout court in voorgeschreven vakjes wordt geleid. Heel waarschijnlijk is het resultaat niet één mogelijke opstelling, maar honderden. Misschien worden mineralen en vogels niet meer in een apart kastje getoond, maar worden het smaragd en de pluim van de papegaai omwille van hun prachtig groene kleur samen gelegd. Maar als we dit zouden doen, zouden we er dan niet op achteruit gaan? Heeft de moderne wetenschap dan niet geleid tot de orde zoals die in natuurhistorische musea getoond wordt - een orde die in het geval van dier- en plantensoorten door DNA onderzoek wordt bevestigd? Heeft de wetenschappelijke methode dan niet haar degelijkheid bewezen? Het antwoord op al die vragen is: “ja, misschien geen 100% ja, maar toch duidelijk meer ja dan nee.” Maar het is ondertussen ook meer en meer duidelijk geworden dat het opsplitsen van onze kennis in verschillende specialiteiten en disciplines ons de samenhang van het geheel heeft doen verliezen: we zijn dieper en dieper afgedaald in elke discipline om het laatste detail van een kolibrie of van een mineraal te ontdekken, maar we hebben de wijde samenhang der dingen niet meer onder ogen. De samenhang tussen mens en natuur bijvoorbeeld, of kunst en wetenschap.

Met de hier voorgestelde herschikking van de dingen in de musea van Melle wijzen we de gespecialiseerde kennis helemaal niet af, maar we willen die dingen nu eens een andere kans geven om juist de samenhang met elkaar te laten zien. De uiteindelijke vraag is of door een herschikking der dingen er iets wezenlijks zou veranderen in hoe wij omgaan met die dingen, met de wereld der dingen, met de aarde met alles erop en eraan? We denken van wel, of tenminste we hopen het, want dat we op een andere manier moeten omgaan met de aarde is ondertussen wel duidelijk.  

Ik schrijf Maarten en spoor hem aan de musea in Melle te bezoeken, wat hij ook doet. Enkele dagen later zien we elkaar op Skype en wisselen we onze ervaringen uit. Maarten is er weg van:  “Je houdt het niet voor mogelijk” roept hij het bijna uit. Maar de complexiteit van de ganse toestand om en rond de museais hem ook duidelijk, iets waar ik minder ben bij stil gestaan. Maarten is als kunstenaar ook meer thuis in het maken van tentoonstellingen, met wat het praktisch inhoudt: kosten, verzekering, … Het is ook erg onduidelijk van wie de musea zijn, hoe begin je er dan aan? We brainstormen een beetje en spreken af om een artikel over de musea te schrijven: een aanklacht, een reflectie over waar mensen nog geinteresseerd in zijn, maar ook een voorstel van wat er met les Musées de Melle gedaan kan worden, en waarom. En van het voorgestelde artikel is dit artikel hier misschien een eerste aanzet.