Case I: “De Voerman” in Moen (Belgie)

(gepubliceerd in  "BOEK 67", de monografie van kunstenaar en verzamelaar Edgar Antoin, Moen (B))

 

Als je na dertig jaar in het buitenland wonen weer eens naar België kijkt, dan moet je toegeven dat het een rijk gevuld curiositeitenkabinet is. België is eclectisch, een poging tot originaliteit, een allegaartje, een verzameling van verzamelingen. België is eenheid in veelheid. Het lost uiteindelijk op in wat Europa best zou kunnen zijn: een gemeenschap van culturen. Als Europa wil zijn, dan zal het Belgisch moeten zijn, schreef ooit iemand (*) 

De curiositeitenkabinetten die ons interesseren zijn verzamelingen die de chaos van onze wereld aanpakken. Ze zijn een weergave in het klein van de wereld rondom ons. Ze maken uiteraard zelf deel uit van die wereld, en daarom moeten ze als een van de verzamelde objecten zichzelf tonen. Een curiositeitenkabinet dat deze naam waardig is moet zo niet zichzelf dan toch een ander dergelijk kabinet in zijn cataloog hebben staan. En we zeiden het al: België is een verzameling van verzamelingen. Eén ervan bevindt zich in Moen, waar Stationstraat, Gauwelstraate en Keiberg samenkomen, in wat vroeger de herberg “De Voerman” was.  

Ik kom er met mijn vrouw, mijn broers en zus langs op een zonnige dag tussen kerst en nieuwjaar. Een hond komt ons kwispelend tegemoet, wat ons aanzet om aan te bellen. De eigenaar, komt in zijn deurgat staan. “Dit is hier niet echt om te bezoeken”, zegt hij, “maar ge kunt gerust wat uitrusten op de bank hier tegen de gevel”. We blijven met Edgar, want zo heet de man, aan de praat. We vragen wat hij allemaal uitspookt, wijzend naar half afgewerkte beeldhouwwerken, botanische experimenten, mislukte (?) constructies. Edgars ogen lichten op: “Dan hebben jullie nog niet alles gezien, kom binnen!”. Het zijn tijden van COVID en afstand houden en er kan maar één iemand naar binnen. Ik ben de gelukkige. 

Toen Edgar “alles” zei, dan bedoelde hij waarschijnlijk niet alles, in de zin van werkelijk alles wat er op deze wereld bestaat. En daar denk je ook niet aan.  Maar dan stap je binnen in de gelagzaal van De Voerman, en het lijkt er een moment op dat je inderdaad “alles” ziet, iets zoals de Aleph van Borges. De verbazing is zo groot dat je niet meteen weet wat je ziet, dat je het niet meteen kunt catalogeren, laat staan er een naam aan geven. Ik zal het dan ook niet proberen, ook niet in de rest van deze beschrijving.  

Je denkt alles te hebben gezien in de gelagzaal, maar dan blijken er meerdere kamers te zijn. “Het wordt alles keer alles”, denk je. In de living, zit de vrouw van Edgar bij de brandende haard. Vriendelijk en met een tikkeltje verlegenheid lijkt ze te zeggen: “Ja, meneer, zo is dat hier bij ons”. De vier muren hangen vol met schilderijen en tekeningen. Er hingen er waarschijnlijk ook aan het plafond, maar dat herinner ik me niet zo goed meer. Het is duidelijk dat “De Voerman” veel meer is dan de opslagplaats van een brocante winkel. 

We draaien een gang binnen die naar de keuken leidt. Goed dat Edgar zegt dat het de keuken is want anders had je het niet herkend. Hij wijst naar een tafeltje tussen andere tafeltjes, allemaal in een aparte stijl, volgestapeld met dingen die toch iets met de keuken te maken hebben: potten in aardewerk en keramiek, bakkersgerief, antieke (kook?)boeken. Alleen het tafeltje waar Edgar naar wijst is netjes afgeruimd.  “Hier eten mijn vrouw en ik. Ik vind het een schoon tafeltje”. Achter de keuken is een loods waar Edgar zijn eigen werken maakt. Er staat een keramiekoven waarvan de pijp krom door de ruimte naar boven klimt. “Die oven moet ik eens laten vermaken, want ik heb enkele sculptuurtjes die gebakken moeten worden”. Op de vloer staan ketels en bassins om het water op te vangen als het regent. Het is een beetje een troosteloze rommel. Edgar klaagt dat zijn kinderen het niet begrijpen, dat hij al zijn inkomen uitgeeft aan: “dit hier allemaal”, en hij maakt een vaag gebaar in de lucht dat alles moet omvatten. “Het is een ziekte, ik weet het”.

We gaan terug en nemen in de gang een trap naar boven. De troosteloosheid slaat om in verrukking. De bovenverdieping is één ruimte. De laagstaande winterzon valt horizontaal door de vele ramen naar binnen en scheert over een zee van objecten. Het licht komt van één kant wat scherpe contouren en contrasten oplevert: een theatraal effect (**). Het licht laat alles wat blinkt oplichten: glazen stolpen, porseleinen beeldjes, de gouden rand van een vaas. Kaderglas, vitrinekasten en spiegels weerkaatsen het licht en verveelvoudigen wat het met zich meedraagt. “Het is alles keer alles”, denk je weer. Er hangen grote schilderijen die de aandacht trekken. Ze laten je even ademen: te midden van de chaos van het “alles” laten ze eenvoudigweg wat abstracte lijnen zien, een torso op meer dan menselijk grootte, een zuiver geel en een zuiver blauw.

Het felle licht laat zien dat er nergens stof is, niet in de lucht en niet op een van de duizenden objecten. “Bij het afstoffen moet je de dingen verzetten; dat doe ik het liefst,” legt Edgar uit. “Ik verzet ze niet om ze af te stoffen, ik stof ze af om ze te kunnen verzetten. Dan maak ik nieuwe installaties en dan krijgen de dingen een andere betekenis”. “Voilà”, denk ik, “dat is het!”. Edgar neemt een tinnen vork op, die naast een kadertje met een oude prentkaart uit Rome ligt, en houdt hem tegen de muur. Hij kijkt ernaar met zijn hoofd een beetje scheef, verschuift de vork drie centimeter naar boven en zegt: “Zie je, ik vind dat schoon.”  

Het theaterlicht dooft heel langzaam uit in de bovenverdieping van De Voerman. We verlaten het huis en vinden mijn vrouw, mijn broers en zus verkleumd op de bank tegen de gevel: “Eindelijk!”. Edgar blijft in zijn deurgat staan. Hij klampt me nog aan met zijn ogen: “Ze zeggen dat het folklore is, maar het is toch iets meer nietwaar?”

Het is beslist meer: een curiositeitenkabinet, een kabinet van wonderen, waarin geen onderscheid wordt gemaakt tussen kunst en techniek of wetenschap. Waar de betekenis der dingen voortkomt uit hun schoonheid of lelijkheid, en niet uit de kennis over hoe ze gemaakt zijn. Waar de betekenis van een object bepaald wordt door het object dat ernaast staat, of door zijn geschiedenis: een prentkaart uit Rome, bijvoorbeeld, ooit daar verzonden om half Europa door te reizen, over de Alpen heen, op een rommelmarkt meegepikt, om tenslotte in De Voerman in Moen zijn plaats te vinden.  

Een kabinet waar objecten dingen worden.  

 

(*) Ik vermeld graag dat het Benno Barnard was, in zijn Door God bij Europa verwekt. Benno zou de Voerman eens moeten bezoeken.
(**) De foto's bij deze text werden genomen bij een tweede bezoek, in april 2021, wanneer de zon weer een stuk hoger aan de hemel stond.